Logo GGSC
Vliegen en showen van slenkduiven: onverenigbaar of stimulans? Het een sluit het ander niet bij voorbaat uit bij de doelgerichte (top)fokker

Vlieg- versus showduif

Onverenigbaar of stimulans?

Door: Pieter Jansma

Bronzen plaquette, gebruikt voor decoratie van de kleindierfokkerij. Foto van W. Bauer (Columba, 2006)In de afgelopen 125 jaar is veel veranderd in 'Nederland duivenland'. Waar de eerste kleindiertentoonstellingen aan het einde van de 19e eeuw nog een redelijk informeel karakter hadden, kennen we vandaag de dag statuten, (EE-)reglementen, keuringen volgens standaarden en officiële keurmeestersdiploma's. Tot de 20e eeuw kenden we geen of nauwelijks standaarden en werden gerespecteerde fokkers van het ras, maar bijvoorbeeld ook poeliers, aangewezen als keurmeesters. Autoriteit werd ontleend aan bewezen kunde.

In de eerste helft van de 20e eeuw veranderde er veel. De sierduivensport werd geleidelijk aan geïnstitutionaliseerd. Er ontstonden verenigingsverbanden, speciaalclubs en officiële standaarden. Vakliteratuur vond gretig aftrek. Met de oprichting van de NBS in 1923 kreeg de sierduivenliefhebberij een meer georganiseerd, formeel en institutioneel karakter. Ook de mentaliteit van de fokkers zelf veranderde stilaan. Bestond de liefhebberij voorheen nog uit het genoegen dat men schepte in en bij het duivenhok, thans vormen ook tentoonstellingsresultaten een belangrijke drijfveer.

De duiventil, tekening van R. Weihe (1895)Uiterlijke raskenmerken als type, stand en kleurtekening vormden meer en meer de toetssteen voor rasadel en daarmee selectie. Standaarden werden opgesteld dan wel aangepast om uiterlijke schoonheid vast te leggen op papier. De belangstelling voor bijvoorbeeld de gedragskenmerken en de vliegcapaciteiten nam dan ook af. Verschillende rassen ondergingen zelfs een totale gedaanteverwisseling omwille van een nieuw 'schoonheidsideaal'. Hiervoor werden andere rassen ingekruist. Op zichzelf is hier natuurlijk niets mis mee; verandering is niet per definitie achteruitgang.

De hierboven geschetste ontwikkelingen in 'Nederland duivenland' hebben de vliegcapaciteiten van de vliegduivenrassen echter geen goed gedaan. De 'kaal- en ruigpoot' (resp. de Nederlandse hoogvlieger en de oud-Hollandse tuimelaar) verdwenen uit het Amsterdamse stadsbeeld. De prachtvluchten van de holle kroppers in Den Haag werden niet meer waargenomen. De Groninger slenken vlogen nauwelijks meer boven steden als Groningen, Kampen, Enschede, Utrecht, Arnhem en Nijmegen. Vliegduivenliefhebbers staan dan ook vaak huiverig tegenover tentoonstellingen. Evenwel moeten we ons afvragen of het bedrijven van de vliegduivensport daadwerkelijk onverenigbaar is met deelname aan tentoonstellingen.

De speciaalclubs van vliegduivenrassen zijn standaardbepalend voor hun clubras(sen) en daarmee verantwoordelijk voor een actuele standaard die feilloos aansluit op het vliegtype en de vliegkwaliteiten van het betreffende ras. Denk hierbij aan eisen die worden gesteld aan type, stand, vleugels, staart, borst, slag- en staartpennen, etc. Een andere taak is promotie: hoe wordt het ras gepresenteerd in 'Nederland duivenland'? Binnen de clubs worden de rassen besproken en de vliegeigenschappen 'bewaakt'? Keurmeesters zijn niet in staat om een duif op vliegeigenschappen te beoordelen in een kooi. Die taak is slechts weggelegd voor de fokker en de speciaalclub.

"Er is maar één duif, en dat is de slenk..." Groninger slenk, kleurtekening van J. Relovsky (1993)De vraag rijst wat het doel is of kan zijn van het inzenden van vliegduiven op tentoonstellingen. Moeten we dit überhaupt willen als vliegduivenliefhebbers? De heer M.J. Bonefaas, secretaris van de Nijmeegsche Slenkclub (welke met veel inzet en enthousiasme de slenkenvlucht promootte), weidt hier in 1926 over uit in een discussie met de heer H. Logman jr. Hij schrijft onder meer het volgende: "Daarom zouden wij niet gaarne den raad volgen om de Slenk als speciaal vliegduif maar thuis te houden, omdat deze zich niet zou leenen voor de tentoonstelling, temeer, daar wij ons ten doel stellen meerdere belangstelling in alle (ook betere) kringen voor ons ras op te wekken, opdat er straks meer zullen zijn, die met ons kunnen zeggen "er is maar één duif, en dat is de Slenk"; daaraan ontbreekt nogal iets, althans in Nijmegen en omstreken, zelfs bij hen die Slenken houden".

Een 'raszuivere' vliegduivenliefhebber haalt zijn grootste plezier uit het vliegen met zijn duiven, niet uit zijn (potentiële) prijzenkast; inzending voor tentoonstellingen wordt bovenal beschouwd als promotie van het ras. Alleen al vanwege de cultuurhistorische waarde mogen de vliegduivenrassen niet ontbreken op kleindiertentoonstellingen. Zo kan een breed publiek kennismaken met deze rassen die niet alleen in de lucht, maar ook in een kooi beoordeeld kunnen worden. Het een sluit het ander niet bij voorbaat uit. We hebben het tenslotte over rassen, die ook van andere rassen te onderscheiden zijn op grond van uiterlijke (zichtbare) kenmerken. Vele voorbeelden onderstrepen bovendien dat vliegen en showen prima samengaan. Denk bijvoorbeeld aan de horsemankropper, de Amsterdamse hoogvlieger (oud-Nederlandse hoogvlieger), slenken, (Spaanse) kropperrassen en ringslagers.

De fokkers en de speciaalclubs zijn verantwoordelijk voor het behoud en de promotie van de vliegeigenschappen en -kwaliteiten. Aan de keurmeesters de taak om de uiterlijke raskenmerken te beoordelen. Aan het publiek de keuze om de kweek van een vliegduivenras eens te beproeven; men zal er gegarandeerd veel genoegen van smaken!

Webmaster: Pieter Jansma | Sitemap | Disclaimer | Copyright ©: Groninger en Gelderse Slenken Club
Print deze pagina